DE ZOETE VERWARRINGDoor: Peter van WageningenA. (A. komt door de ingang binnen, loopt van
achteren naar voren naar de microfoon:) B. U bent nog goed bij uw hoofd. A. (lacht mee) Ja, maar ik bedoel, er is hier in de wijde omtrek geen water te zien en toch zou dit een schip zijn. Zo gek kan iemand toch niet zijn te veronderstellen dat dit een schip is? B. (is intussen opgestaan en loopt met A. mee naar
voren) A. Tja, water... Er zijn nogal verschillende opvattingen over. Smaakloos, reukloos, kleurloos, ... De wetenschappelijke formule is ha-twee-oo, ... B. Ja, maar nu weten we nog niet veel. A. (protesteert:) Maar dan zie ik helemaal niets. B. Dat is niet onmogelijk. Maar om te beginnen bij het
begin is het nodig dat we goed luisteren. Om een groot
schip als dit te laten varen is er in ieder geval sprake
van een grote hoeveelheid water. Een grote hoeveelheid
water is niet altijd zichtbaar, maar een grote
hoeveelheid water is wel altijd hoorbaar. C. (leest berichten uit het nieuws:) Baby doodgebeten door hond B. ... zoals u voor het eerst ... C. Jongen van dertien gemarteld door politie in ... B. ... de zee hoorde ... C. meisje van 8 door het ijs gezakt en verdronken B. ... met uw oor ... C. Ouders mishandeld door 16-jarige zoon B. ... tegen een schelp. A. Hallo, wat is dit voor een chaos? B. Chaos, inderdaad. Zopas dacht u nog vaste grond onder de voeten te hebben. C. Huisarts doodt tientallen patiënten. B. Het valt niet mee overeind te blijven (legt
schelp weg) A. (opent ogen) Goed, ik zie het. Maar veel water om ons heen, maakt dit nog geen schip. (staat niet te snel op) B. U bent kritisch. Dat is te waarderen. Het zou een
eiland kunnen zijn of een tunnel. Of wellicht bevinden we
ons toch op de zeebodem en staan we op het punt te
verdrinken. A. (niet al te stellig) Een schip, nou goed, maar wat voor schip dan? B. Dat kunt u beter aan iemand anders vragen, want als het u niet overtuigt, dan denkt u waarschijnlijk dat ik niet goed bij mijn hoofd ben. A. (gaat naar D.) D. Ik zie nogal veel mensen, dus ik denk dat het een cruiseschip is. E. (staat op:) Nou, ik zie ook wel veel mensen, maar ik zie maar weinig mensen die echt actief zijn. Daarom is dit volgens mij een veerboot. A. Een veerboot. Interessant. Maar een veerboot vaart toch heen en weer tussen twee oevers? Wat is er dan aan de ene en wat is er aan de andere kant? E. Dat zou u niet moeten vragen aan iemand van het personeel. Wij zij altijd aan boord te vinden. (gaat zitten) A. (over de hoofden heen:) Is er iemand die
een kijkje heeft genomen op één van beide oevers? Of op
allebei? F. (staat op:) Inderdaad nogal veel personeel.
Ik denk daarom dat dit schip veeleer een fregat is en
meer bepaald: een mijnenveger. S. (staat op:) Laten we niet overdrijven.
Zelfverloochening kenmerkt dienend personeel, maar maakt
hiervan niet perse een mijnenveger. En bovendien wat we
zien is een laadschacht voor brandstof. C. Een zonderling is bezig wat te bouwen, maar het zal nooit iets zijn. S. was het commentaar en C. Wij, wij maken dat waar S. Hebben de daders tenslotte besloten. Ik, ik vlucht
weg. Er niet zo zeker van dat ik onschuldig ben, besluit
ik toch de Autoriteiten op de hoogte te stellen. Op de
plek des onheils aangekomen, zien we echter niets dat
wijst op een misdrijf. Buiten hoor ik de stem die ik uit
duizenden herken en dan komt u binnen. De stem die hoort
bij de hand, die mij overeind zette, waar eigenlijk
niemand kan staan. Het is de stem die ook u aansprak en
die wij hoorden zeggen dat dit een schip is. En met ons
aan boord wordt dit een vissersschip. Nu we de intenties
kennen van die het bouwde, zonder wie ik immers hier niet
stond, kunnen we zeggen: Een reddingsboot voor wie het
water aan de lippen staat, een drenkeling, zoals u en ik. A. Maar als dit echt een schip is, dan ben ik hier gekomen over een onbegaanbaar pad. S. Niet anders dan ik. Ik zei al dat ik niet alles kan verklaren. A. Maar dan is er ook geen weg terug. Hoe kom ik nog thuis? S. Iemand kan kennelijk onze wetmatigheden trotseren en zich buiten staande houden en ook nog blijven spreken, wat we beiden hoorden. Die moeten we kunnen vragen, voor te gaan. A. Goed, stook jij het vuur maar vast op. We gaan
varen. Dan zal ik de richting vragen. G. Goedemorgen. U kent mij niet. Mijn naam is In het
Veld. Er is mij zojuist iets raars overkomen. Iemand
hierbuiten wil beweren dat dit .... een schaapskooi is...
(gaat terzijde staan) H. Goedemorgen. U kent mij niet. Mijn naam is Geluk. Er is mij zojuist iets raars overkomen. Iemand hierbuiten wil beweren dat hier ... een Bruidegom zijn bruid aantreft. (gaat terzijde staan) S. Wat een zoete verwarring en toch geen misverstand:
De stem die ik nu herken uit duizenden, zegt woorden die
als zwarte kolen branden, woorden die ons bijeenbrengen,
woorden van leven en liefde. EINDE
|